◄**

▼*

►**

 

Voorzetsels, για

Het voorzetsel για wordt vrijwel altijd gevolgd door een accusativus.

Για heeft de volgende betekenissen:

1.	bestemming: naar, voor
	το δώρο είναι για σένα. het cadeau is voor jou. ξεκίνησε για το εξωτερικό. hij is naar het buitenland vertrokken. ποιο είναι το λεωφορείο για την Κομοτηνή; welke bus gaat naar Komotini?
2.	doel: voor
	το κάνω για το καλό σου. ik doe het voor jouw bestwil. δεν έχουμε καιρό για χάσιμο. we hebben geen tijd te verliezen (lett.: voor verspilling). θα έκανα τα πάντα γι'αυτόν. ik zou alles voor hem doen. κάνει ψώνια για την μητέρα του. hij doet boodschappen voor zijn moeder. για καλό και για κακό πάρε και μια ομπρέλα μαζί σου. neem voor de zekerheid ook maar een paraplu mee.
3.	oorzaak: voor, om
	τον τιμώρησα για τις αταξίες του. ik heb hem gestraft voor zijn kattekwaad (/ondeugende streken). αρπάζονται για το τίποτα. ze gaan om het minste of geringste met elkaar op de vuist (lett.: ze worden boos om niets). έγινε καβγάς για ψύλλου πήδημα. er ontstond ruzie om niets (lett.: er ontstond ruzie om een sprong van een vlo). μην κλαις για μένα. huil niet om mij.
4.	geplande tijdsduur: voor
	θα κατέβει στην ελλάδα για δέκα μέρες. hij gaat voor 10 dagen naar Griekenland. φεύγω για πάντα. ik ga voor altijd weg.
5.	onderwerp waarop iets betrekking heeft: over
	γράφει μια εργασία για τις προθέσεις στα νέα ελληνικά. hij schrijft een werkstuk over de voorzetsels in het Nieuwgrieks. ένα βιβλίο για την αστρολογία. een boek over astrologie γιατί μιλάτε συνέχεια για την πολιτική; waarom praten jullie voortdurend over politiek?
6.	tegenprestatie, ruilobject, plaatsvervanger: voor, tegen, inplaats van
	πούλησε το σπίτι για ένα κομμάτι ψωμί. hij verkocht zijn huis voor een habbekrats (lett.: voor een stuk brood). τρώει για δυο. hij eet voor twee. πήγαινε εσύ για μένα. ga jij maar voor mij (in de plaats, zie ook αντί).
7.	gelijkenis, subjectief oordeel (bij werkwoorden als 'aanzien voor', 'lijken op', 'doorgaan voor')
	με πέρασε για την αδελφή μου. hij zag me voor mijn zus aan. τον πήραν για κλέφτη. ze zagen hem  voor een dief aan.
8.	alleen in de volgende vaste verbindingen volgt er een nominativus na για:
	περνάει για ποιητής. hij gaat voor een dichter door. αυτός ο άνθρωπος δεν μοιάζει για Έλληνας. deze man lijkt niet op een Griek (/ziet er niet uit als een Griek). δεν κάνει για γιατρός αυτός ο άνθρωπος. deze man is niet geschikt om arts te zijn.
	maar:
	είμαι σίγουρος ότι δεν κάνω γι'αυτή τη δουλειά. ik weet zeker dat ik niet geschikt ben voor deze baan.
9.	voorzetselvoorwerp: over, voor, etc.
	ενδιαφέρεται ιδιαίτερα για τη γραμματική. hij interesseert zich bijzonder voor grammatica. πρόκειται για προδοσία. er is verraad in het spel (lett.: het gaat (hier duidelijk) om verraad). τρελαίνομαι για τα στρείδια. ik ben gek op oesters.

Για wordt in combinatie met να ook gebruikt in het samengestelde voegwoord για να.