Betrekkelijke bijzin ingeleid door het betrekkelijk voornaamwoord που
Που als meewerkend voorwerp in de bijzin.
In het geval dat που de functie van meewerkend voorwerp vervult, staat in de bijzin vrijwel altijd een zwak persoonlijk voornaamwoord in de genitivus (de vorm die voor het meewerkend voorwerp wordt gebruikt) ongeacht de vraag of de bijzin uitbreidend of beperkend is. Dit zwakke persoonlijke voornaamwoord komt in getal en geslacht overeen met het antecedent in de hoofdzin.
Beperkende betrekkelijke bijzin.
θέλω να δω τον κύριο που του τηλεφώνησα χτες. | ik wil de heer zien die ik gisteren opgebeld heb. |
o άνθρωπος που του δάνεισα τα λεφτά, είναι ο θείος μου. | de man aan wie ik het geld geleend heb, is mijn oom. ') |
Nb. In het Grieks gaat τηλεφωνώ met een meewerkend voorwerp, in het Nederlands gaat 'opbellen' met een lijdend voorwerp.
Uitbreidende betrekkelijke bijzin:
η μητέρα μου, που της τα είπα όλα, άρχισε να κλαίει. | mijn moeder, aan wie ik alles verteld heb, begon te huilen. |
Nb. De voorbeeldzinnen kunnen ook gevormd worden door gebruik
te maken van
ο οποίος,
bijvoorbeeld:
- o άνθρωπος που στον οποίο δάνεισα τα
λεφτά, είναι ο θείος μου.
Nb. Er treedt een soort verdubbeling van het betrekkelijk voornaamwoord op: που του, που της.
') In het Nederlands zal ook 'de man die ik het geld geleend heb' gebruikt worden.
De overeenkomst met het Grieks is opmerkelijk.