Voorzetselvoorwerp
Het zinsdeel dat uitdrukt op wie of wat de handeling is gericht, wie
of wat de handeling ondergaat, maar anders dan het lijdend voorwerp
voorafgegaan wordt door een voorzetsel dat bovendien nauw verbonden is met het werkwoord van
het gezegde, is een voorzetselvoorwerp.
Werkwoorden die een voorzetselvoorwerp met zich meebrengen, gaan
over het algemeen van één specifiek voorzetsel vergezeld.
ik denk aan mijn vader. de gevangenen berusten in hun lot. wij hopen op een spoedig herstel. ik wacht op zijn broer. |
Sommige werkwoorden kunnen met verschillende voorzetsels
gecombineerd worden:
- denken: aan, over, om
- komen: tot, achter
- waarschuwen: voor, tegen.
Voorzetselvoorwerpen komen ook voor bij:
- werkwoordelijke uitdrukkingen: een hekel hebben aan, belang hebben
bij, te koop lopen met;
- naamwoordelijke uitdrukkingen: bekend zijn met, belust zijn op, op
de hoogte zijn van.
Voorzetselvoorwerpen kunnen in het Nederlands vervangen worden door
een constructie met 'er'.
Vergelijk:
- ik reken op je medewerking.
- ik reken erop dat je meewerkt.
- ik reken erop.
Ook in het Grieks komt het voorzetselvoorwerp voor.
Er kunnen zich dan meerdere situaties voordoen:
- zowel het Nederlands als het Grieks maken gebruik van een
voorzetselvoorwerp
- het Nederlands maakt gebruik van een voorzetselvoorwerp, het
Grieks van een lijdend voorwerp
- het Grieks maakt gebruik van een voorzetselvoorwerp, het
Nederlands van een lijdend voorwerp.
Een hele (bij)zin kan als voorzetsel-voorwerp van een andere (hoofd)zin dienen: de voorzetselvoorwerpszin.
Nb1. Helaas komt het gebruik van een voorzetselvoorwerp in het Nederlands en in het Grieks niet overeen.
Nb2. Ook een bijwoordelijke bepaling kan ingeleid worden met een voorzetsel. Het verschil met een voorzetselvoorwerp is dan niet altijd eenvoudig te zien. Voor het gebruik maakt dit gelukkig ook weinig uit.