Zinsleer, werkwoord
Het werkwoord wordt verbogen naar vorm, wijs, tijd, aspect en persoon.
Het aspect van het werkwoord is het onderscheid naar het
tijdskarakter dat in de handeling, beweging, toestand of eigenschap
besloten ligt. Dit kan zijn:
- aan de gang zijn, gebruikelijk zijn of herhaald worden, of
- eenmalig zijn of afgerond zijn.
Welk van deze twee aspecten aan de orde is, wordt weergegeven door
gebruik te maken van de 1e stam
respectievelijk 2e stam van het
werkwoord.
De vorm van het werkwoord kan zijn actief of passief.
De wijs kan zijn aantonend, aanvoegend of bevelend.
De belangrijkste tijden zijn: tegenwoordig, verleden, toekomend of
voltooid.
Daarnaast zijn er nog het tegenwoordig en verleden deelwoord.
De veelheid aan werkwoordsvormen in het Grieks maken een
belangrijk verschil uit tussen het Nederlands en het Grieks.
Het misschien wel belangrijkste verschil wordt echter veroorzaakt
door het feit dat het Nederlandse werkwoord een veel gebruikte
onbepaalde wijs (infinitief) kent en het Grieks niet.
we kunnen het adres niet vinden. hij begint te lopen. ik rende om op tijd te komen. |
Het Grieks zal in deze gevallen steeds een constructie met bijzin maken.
δεν μπορούμε να βρούμε την διεύθυνση. αρχίζει να διαβάζει. είναι ώρα να φύγουμε. |
we kunnen het adres niet vinden. hij begint te lezen. het is tijd om op te stappen. |
Actieve werkwoorden vallen in twee soorten uiteen:
- werkwoorden die vergezeld (kunnen) gaan van een lijdend voorwerp
of een lijdend-voorwerpszin,
- werkwoorden die niet vergezeld kunnen gaan van een lijdend
voorwerp.
De eerste soort heet overgankelijk (transitief), de tweede
onovergankelijk (intransitief).
overgankelijk | lezen denken |
ik lees. ik lees een boek. ik denk dat ik kom. |
onovergankelijk | nadenken slapen |
ik denk na. ik slaap. |