Voorzetsel
Voorzetsels zijn niet-verbogen woorden.
Ze komen alleen voor als onderdeel
van een groep van woorden.
Bijvoorbeeld: op straat, in het huis, met goede
vrienden.
De rol die een zogenaamde
voorzetselgroep in de zin speelt, varieert.
Een volledige
bespreking van de voorzetsels vindt daarom in het
kader van de zinsleer plaats.
Het Nederlands kent naast voorzetsels ook achterzetsels, die een
vergelijkbare rol vervullen.
Bijvoorbeeld: hij loopt de trap af, onder de deur door,
hij fietst tegen de wind in.
Soms komt een achterzetsel in combinatie met een voorzetsel voor.
Bijvoorbeeld: hij viel van het dak af.
Het Grieks kent geen achterzetsels.
Voorzetsels spelen een bijzondere rol als onderdeel van
werkwoorden die samengesteld zijn met dat voorzetsel. Bijvoorbeeld:
aanbellen.
Bij het gebruik van een dergelijk werkwoord wordt in het Nederlands het voorzetseldeel gescheiden van het werkwoordsdeel: hij belt bij de buren aan.
Het Grieks heeft wel werkwoorden die op basis van een voorzetsel
zijn gevormd, maar dit voorzetsel deel wordt nooit van de rest van
het werkwoord gescheiden.