Zinsleer en Woordleer
Zinsleer (syntaxis) houdt zich bezig met de regels die
gelden om woorden te ordenen tot betekenisvolle
zinnen.
Woordleer (Morfologie) houdt zich bezig met de vormen die
woorden kunnen aannemen.
De regels van de zinsleer beperken zich niet tot de ordening van
de woorden in zinsdelen.
Deze regels strekken zich ook uit tot de woordvormen en dan vooral
tot de vereiste naamval van de verbuigbare woorden en de vereiste
tijd, aspect en wijze van de werkwoorden.
De belangrijkste regels die op grond van de betekenis van de zin
bepalend zijn voor de woordvorm zijn de regels voor het werkwoord.
Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het Grieks (in tegenstelling
met het Nederlands) naast de aantonende wijs intensief gebruik maakt
van de aanvoegende wijs, en doordat het Grieks aparte
werkwoordsvormen gebruikt voor handelingen die durende of herhaald,
dan wel eenmalig of afgerond zijn.
Minder ingrijpend zijn de regels voor het gebruik van de andere
woordsoorten.
Het belang om daar aandacht aan te schenken komt steeds meer te
liggen op het bespreken van het Griekse idioom in vergelijking met
de wijze waarop in het Nederlands specifieke betekenissen vorm
krijgen.
Strikt genomen zou een bespreking van de relatie tussen betekenis
en woordvorm geordend moeten worden volgens de indeling naar
zinsdelen en soorten zinnen binnen de zinsleer.
Het onpraktische daaraan is hoogstens dat voor zinsdelen als
onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp dezelfde regels
aan de orde zouden komen omdat deze zinsdelen in grote lijnen uit
dezelfde soort woordgroepen kunnen bestaan.
In ieder geval is het zeer ongebruikelijk de relatie tussen
betekenis en woordvorm aan de orde te stellen aan de hand van de
zinsdelen.
De regels die gelden voor de relatie tussen betekenis en woordvorm
worden als volgt geordend:
- het werkwoord
- hoofd- en bijzinnen
- naamvallen
- overige woordsoorten
- diverse idiomatische constructies:
= ontkennende zin