Woordvorming, suffix, το επίθημα
De categorie van de suffixen is groot. Net zoals in alle andere talen hebben veel van de suffixen in het Grieks niet één specifieke betekenis, maar beslaan een heel betekenisveld, of dragen zelfs zo verscheiden betekenissen dat het onmogelijk is ze onder één of enkele duidelijke noemers te brengen, zoals bijvoorbeeld de betekenisverschillen tusssen de uitgangen -ία en -ιά.
Suffixen die wel een specifieke betekenis vertegenwoordigen, betreffen
de volgende onderwerpen:
- verkleinwoorden
- vergrootwoorden
- versterking
- plaatsaanduiding
- nationaliteitsaanduiding
van vrouwen
- beroepen en eigenschappen
- handeling of resultaat van een handeling
- abstracte begrippen
- acroniemen
- bijvoeglijke naamwoorden
- betrekkelijke voornaamwoorden en
betrekkelijke bijwoorden
- werkwoorden
Voor woorden met een suffix
geldt dat het suffix in principe aan de stam van het grondwoord
wordt toegevoegd.
Bij zelfstandige naamwoorden die in het meervoud een lettergreep
meer hebben dan in het enkelvoud, levert de meervoudsvorm de
stam waaraan het suffix wordt toegevoegd: το στρώμα
(de matras), meervoud: τα στρώματα
(de matrassen), το στρωματάκι (het matrasje) en
η στρωματάρα (de reuzematras).
Op deze regel zijn een paar uitzonderingen: ο παππούς
(de opa), οι παππούδες (de opa's),
maar: ο παππούλης (het opaatje), maar wel weer: παππουδίστικος (opa-achtig).
Een een suffix kan een woord al of niet van woordsoort doen
veranderen.
De verschillende deelonderwerpen bevatten daarvan diverse
voorbeelden.
Zelfstandige naamwoorden die een persoon aanduiden, hebben over het algemeen
verschillende uitgangen om aan te geven
of het een vrouw dan wel een man betreft.
Deze uitgangen worden niet als suffix gezien.