Woordvorming, samenstellingen met werkwoorden
Bij samenstellingen met een werkwoord is het werkwoord is ofwel het eerste deel van de samenstelling of het tweede deel.
Indien het werkwoord het tweede deel is, gaat het om samenstellingen als:
καλοπιάνω (troosten), συχνοπερνάω (dikwijls langsgaan), αγριοκοιτάζω (boos aankijken), στραβοπατάω(zich verstappen, struikelen) en dergelijke.
Is het tweede deel ook een werkwoord dan gaat het om een dvandva, bijvoorbeeld: πηγαινοέρχομαι (komen en gaan), ανεβοκατεβαίνω (op en neer gaan) en dergelijke.
Indien de samenstelling bestaat uit een werkwoord en een
naamwoord, dan is het werkwoord het hoofd en het naamwoord de
modificeerder. In tegenstelling tot andere samenstellingen staat bij
dit soort samenstellingen het hoofd voorop.
Voor dit soort samenstellingen wordt soms de eerste stam en soms de
tweede stam gebruikt.
Samenstellingen met de eerste stam van het werkwoord.
μισώ | haten | η γύνη (γυναίκα) ο άνθρωπος ο Έλληνας |
vrouw mens Griek |
ο μισογύνης ο μισάνθρωπος ο μισέλληνας |
vrouwenhater misanthroop griekenhater |
μπορώ | kunnen | όλα | alles | ο μπορόλας | alleskunner |
ξέρω | weten | όλα | alles | ο ξερόλας | wijsneus |
Samenstellingen met de tweede stam van het werkwoord
χάνω | verliezen | η μέρα | dag | ο χασομέρης | lanterfanter |
αλλάζω | veranderen | η πίστη | geloof | αλλαξοπιστώ | van geloof veranderen |
λείπω | missen | το ύδωρ | water (Oudgrieks) | η λειψυδρία | watergebrek |
φεύγω | vluchten | δίκη | rechtszaak | ο φυγόδικος | voortvluchtige |