Woordvolgorde
Vraagzin die door een vraagwoord wordt ingeleid
In een vraagzin die door een vraagwoord wordt ingeleid,
staat het vraagwoord normaliter zoveel mogelijk naar voren en wordt
het onderwerp achter het werkwoord geplaatst:
πού πηγαίνει η κοπέλα; | waar gaat het meisje heen? |
ποιους βλέπουν τα παιδιά; | wie zien de kinderen? |
με ποιον μιλάει η Μάγδα; | met wie praat Magda? |
πόσες φίλες έχει η Αφροδίτη; | hoeveel vriendinnen heeft Afroditi? |
Eventueel kan het vraagwoord, vooral in het gesproken Grieks,
vooraan geplaatst worden.
In dat geval valt er een korte pauze na het onderwerp:
ο Μέμος // πού πηγαίνει; | Memos, waar gaat hij heen? |
η Αντωνία // με ποιον μιλάει; | Antonia, met wie praat ze? |
In ja/nee-vraagzinnen kan de volgorde van de bevestigende zin aangehouden worden -en de vraag door middel van intonatie wordt benadrukt- maar men kan ook het onderwerp achter het werkwoord plaatsen.
και η Ελένη βλέπει τον Πάρη; βλέπει και η Ελένη τον Πάρη; βλέπει τον Πάρη και η Ελένη; |
ziet ook Eleni Paris? |
Zin waarin een zinsdeel de nadruk krijgt.
Een afwijkig van de neutrale volgorde heeft automatisch tot gevolg dat het vooropgeplaatste zinsdeel nadruk krijgt:
στην Αθήνα όμως δεν πηγαίνει η Μαρία. | naar Athene gaat Maria echter niet. |
τον Γιάννη βλέπω κάθε μέρα, όχι τον Πέτρο. | ik zie Jan elke dag, niet Piet. |
Indien de zin begint met een lijdend woordwerp dat voorzien is van een bepaald lidwoord, én het lijdend voorwerp wordt herhaald in de vorm van een zwak persoonlijk voornaamwoord, dán verschuift de nadruk van het vooropgeplaatste lijdend voorwerp naar een ander zinsdeel:
τον Περικλή τον ξέρουμε καλά. | Periklis kennen we (juist heel) goed. |
τα μακαρόνια δεν τα προτιμούν. | ze houden (juist) niet van spaghetti. |
την Μαρία την αγαπάει ο Γιάννης. | Jan houdt van Maria. |
Indien de zin begint met een lijdend woordwerp dat niét voorzien is van een bepaald lidwoord dan kan het lijdend voorwerp ook niet in de vorm van een zwak persoonlijk voornaamwoord herhaald worden:
τέτοια παιδιά δεν θέλουμε. | zulke kinderen willen we niet. |
ένα πράγμα σου λέω ... | één ding zeg ik je ... |
Zin met het werkwoord in de toekomende tijd
Tussen θα en de werkwoordsvorm mogen
alleen de zwakke vormen van de het persoonlijk werkwoord komen.
De ontkenning staat altijd direct vóór θα.
Ander bepalingen komen helemaal vooraan (met nadruk) of
achteraan:
θα τους το δείξουμε. | we zullen het hun tonen. |
δε θα της το είπε. | u zult het niet tegen haar zeggen. |
αύριο θα φύγουμε. | morgen zullen we vertrekken. |
θα φύγουμε αύριο. | we zullen morgen vertrekken. |
δε θα το γράψουμε στους γονείς μας. | we zullen het onze ouders niet schrijven. |